16 mei 2015 – Column Sjaak Grosthuizen: Somberweek
Ik ben deze week somber gestemd geraakt. De opmaat voor deze stemming werd gegeven door Robert Vinkenborg van HOP en ik verwijt hem dat niet. Hij heeft zich aan de kiezers opgedrongen om duidelijk te maken dat onze eenvoudige belangetjes in de knel komen en dat wilde hij voorkomen. Hij, ik en allen die de Hoornse politiek een beetje volgen moeten vaststellen dat zulks een weinig vreugdevolle bezigheid is.
Natuurlijk hebben we een college, dat met de moed der wanhoop tracht het nadere onheil te weren, het tij te keren, te wijzen op de zon die traditioneel na de regen zal schijnen, maar deze week kondigden zij – op een toon of er niks aan de hand is – slechts zware depressies aan, die onze stad van alle kanten naderen. Gelatenheid en zorgelijkheid zetten deze week de toon in de raadscommissie.
Maar dit is nog maar een klein deel van de ellende.
Robert Vinkenborg, onze onheilsprofeet tegen wil en dank, had het al in de krant aangekondigd. Er gaan huizen gesloopt of gerenoveerd worden die bestemd waren voor de minder draagkrachtigen in onze samenleving. Wat ervoor in de plaats komt zal zonder enige twijfel een hogere huurprijs kennen. Maar dit is nog maar een klein deel van de ellende.
De regels zijn veranderd, versoberd, versomberd.
Er is een nieuwe Huisvestingswet en die gaat ook voor Hoorn gelden. Daarin staan verordeningen waarmee geregeld kan worden dat minvermogenden een voor hun betaalbaar huis kunnen krijgen. De regels zijn veranderd, versoberd, versomberd. Je komt er niet zomaar in. En volgens het laatste onderzoek kent Hoorn op dit moment geen schaarste aan huizen voor Jan met de versleten pet. Of de raadscommissie het daarmee eens is.
Raadsbreed wordt de visie gedeeld en raadsbreed klinken gelukkig ook zorgelijke geluiden naar de toekomst. Het gaat niet goed in de toekomst. E r is een groeiende kans dat je als flexwerker dagelijks moet bedelen om een klusje. Er kondigt zich een groeiend potentieel aan klanten aan voor de goedkopere woningen en die zijn er dan niet meer.
Of je zult maar met pensioen zijn. Of nog moeten.
Ach en weeklanken alom, ook op andere gebieden. Daar kan geen raads- en collegebemoeienis tegenop. Je zult maar politieman zijn of ambtenaar of leraar of arbeider in de metaal. Of je zult maar met pensioen zijn. Of nog moeten. Deze week nog sprak ik een van de oudste oud-collega’s van de school waar ik ooit op werkte. Ze moet nog zoveel jaren totdat ze 67 is. De leeftijd die mevrouw Grosthuizen en ik dit jaar bereiken. Vermoeid en versloofd slepen zij zich voort in werkomstandigheden die jaarlijks verzwaren om dan hoopvol een eindstreep te behalen. Het pensioen! En dat is nu ook voor jaren bevroren. Terwijl de inflatie voortschrijdt en allerlei voorzieningen één voor één wegvallen beiden wij beiden de tijd waarin je eindelijk leuke dingen zou willen doen met de vraag welk genoegen je het laatste zou wegdoen teneinde het hoofd nog boven water te kunnen houden. Gisteren nog hoorde ik dat er ziekenhuizen zijn die je de beste geneesmiddelen tegen kanker zullen onthouden, omdat ze dat niet kunnen of willen betalen. Gelukkig heb ik mijn kanker al gehad, dacht ik verheugd.
Alles wordt minder en luidt de Bijbelse gezegde niet: Met het zweet uws aanschijns zult gij uw moestuintje bevloeien. In deze tijd zul je maar raadslid zijn. Of wethouder. Vooral voor wethouders lijken mij dit desastreuze tijden. Wie nu nog een wethouder met een blij gezicht ziet of zelfs breeduit ziet lachen, zal òf denken dat deze persoon helemaal niets snapt van de wereld òf dat de ellende hem of haar in de bol is geslagen òf dat hun pensioenvoorzieningen kennelijk nog steeds niet zo beroerd zijn.
Armoede kent ook gezelligheid.
Armoede kent ook gezelligheid. Het vergroot de saamhorigheid, heb ik wel eens horen beweren. Nou, ik ben benieuwd wie zich de komende tijd aan ons zal aanbieden de gezelligheid te komen verhogen met de opmerking: ‘Ach, het kan allemaal nog veel slechter en wij zijn nog steeds niet zo ver verloederd dat we ons met onze laatste spaarcentjes op een overvol gammel bootje naar Libië zullen laten overvaren.’
Gelukkig komt volgende week de Halve Maen Hoorn binnen varen. De blijdschap en het enthousiasme is enorm. Ik zal mij daaraan hoopvol laven. Als er tenminste af en toe een plekje vrij is op een bankje aan de haven. En als Robert Vinkenborg dan met een mistroostig gezicht naast me komt zitten zal ik zeggen: ‘Nee Robert, dat zal toch wel boven water blijven.’