30 juli 2016 – Column Sjaak Grosthuizen: Zomercolumn 2
Mevrouw Grosthuizen en ik hebben deze zomer twee uitstapjes naar het buitenland gemaakt, naar Zwitserland en naar Frankrijk. Beide keren trokken we ook door Duitsland en beide keren verzuchtte mevrouw Grosthuizen een paar keer, dat de omgeving zo mooi was. Beide reizen gaf ik dat ook volmondig toe. Er zijn nu eenmaal mooie plekken, ook in andere landen. Af en toe wees zij me op mooi gelegen huizen. ’Als we nou geld hadden … ‘, kwam dan steevast een opmerking die gevoed werd door een putdiep gevoeld verlangen. Ik perste er dan net zo steevast uit dat het inderdaad een mooi huis op een fraai plekje was. Mevrouw Grosthuizen weet die opmerking te wegen en komt dan altijd met de vraag. ‘Zou jij daar ook niet willen wonen dan?’ waarop ik dan met gespeelde verzuchting uitbreng dat we helaas de centen ervoor niet hebben.
Zij weet dat ik niet meer uit Hoorn te branden ben.
Zij weet dat ik niet meer uit Hoorn te branden ben. Dat was niet altijd zo. Ooit was er een tijd dat we tegen het moeiteloze aan zouden kunnen verkassen naar een andere woonplek. Dan zou er hooguit een zacht, maar nimmer schrijnende weemoed kunnen bestaan bij gedachten aan Hoorn. Dezelfde weemoed die wij nu koesteren voor Haarlem, waar mevrouw Grosthuizen mug was totdat ik haar daar weglokte, naar Alkmaar waar ik twaalf jaar kaaskop speelde totdat mijn ouders verhuisden naar Den Helder. Ook over Den Helder is weemoed op te bouwen en dat bewaar ik nog steeds met enige liefde.
Voor Hoorn ligt dat nu anders en ik vraag me af hoe dat nu mogelijk is. Wat bindt mij aan deze stad? De historische binnenstad en haven? Ik moet bekennen dat ik daar dan veel vaker zou moeten vertoeven dan ik nu doe. De keren dat ik scootmobielend samen met mevrouw Grosthuizen de fraaie stadsinrichting bewonder zijn best schaars te noemen. Ze zijn er wel, laat ik daar duidelijk over zijn. Meestal beweeg ik me door de fraaie historie met gerichte boodschappen die daar verricht dienen te worden. Afspraken en andere zaken.
Ik heb wel eens een paar keer vrienden of familie van buiten Hoorn meegenomen door Hoorn en ze opmerkingen ontlokt over de fraaiheid van de stad en ik heb bij die gelegenheden meermalen gezegd: ‘Snap je nu, waarom ik nooit meer uit Hoorn zou willen?’ En men knikte dan, want men begreep dat wel.
Ik weet dat het niet de gebouwen, de straten en het water van Hoorn zijn, die me binden aan de stad. Het zijn de mensen. Het zijn altijd voornamelijk de mensen die je waar dan ook een thuisgevoel geven. Jij bindt je aan mensen en mensen binden zich aan jou. Wanneer dat vaak gebeurt, kun je niet meer weg. Je bent dan gevangen in een web van wederzijdse belangen, wederzijds respect, wederzijdse vriendschap en zelfs wederzijdse liefde. Een heerlijke gevangschap waaraan je je nooit wilt ontworstelen, zolang ze niet teveel benauwt.
Daar zitten heel aardige, maar ook vreselijke mensen tussen en daar ben ik gek genoeg blij om.
Wanneer ik tracht na te gaan welke mensen me aan Hoorn binden, dan kom ik, naast dierbare vrienden, voornamelijk tot een drietal groepen. We hebben ideale buren, die je natuurlijk nooit kunt meenemen naar nieuwe woonplekken. Mijn werk voor Radio Hoorn en WEEFF heeft me in contact gebracht met een zeer uiteenlopende groep mensen die daar ook rond lopen en tenslotte is daar het politieke wereldje met een enorme verscheidenheid van mensen die trachten een fraai ogende balans te vinden tussen eigen-, groeps- en stadsbelang. Daar zitten heel aardige, maar ook vreselijke mensen tussen en daar ben ik gek genoeg blij om.
Tot voor een paar jaar was het ook mijn werk dat me bond aan de stad. Nu ik met pensioen ben, is die band doorgeknipt. Centen om ons op fraaie, doch Europese plekjes te vestigen hebben we niet en dat stelt me bijna gerust. Wij doen mee aan de Staatsloterij en hoewel de dreiging van het binnenharken van de hoofdprijs erg klein is, ondersteun ik volop en ook van ganser harte elke opmerking die mevrouw Grosthuizen maakt over fraaie en fraai gelegen panden in Hoorn, waar ze best zou willen intrekken als we daarvoor het geld zouden hebben.
Ze kijkt me dan af en toe aan om te zien of ik dat werkelijk meen. Ik tracht mijn gelaatsuitdrukking zo passend mogelijk te houden bij zo’n mening. Maar zij kent mij te goed. ‘Het is wel goed met jou’, zegt ze dan en ze glimlacht heel lief. En ik weet dan dat we voorlopig niet weg hoeven.