31 maart 2018 – Column Sjaak Grosthuizen: Ik houd van Hoorn
In het middelpunt van de twee dubbele onderbroken cirkels met zetels ligt op het donkere tapijt van de raadzaal een hart. Zichtbaar voor elke stadsbestuurder die bereid is zich met samengeknepen ogen te concentreren op die plek, waar alle belangrijke beslissingen over en voor de stad worden genomen. Een misschien wel rood hart, dat geduldig wachtend om ingeklemd tussen de woordjes Ik en Hoorn het symbool ligt te zijn van de relatie van politici met de burgers en hun stad. Ook ik zie het hart liggen, evenals anderen die niet zelf besturen, maar het besturen nauwlettend willen volgen.
Raad en college hebben de heilige plicht om dat hart con amore te koesteren en te verzorgen. De kijk- en spreekrichting van allen gaan over dat middelpunt heen en zo moet dat ook. Het hart op die plek is de belangrijkste reden om op de zetels in de cirkels te zitten. Men is om die reden verkozen. Daarom des te vreemder dat op geen enkele verkiezingsposter het zinnetje I rood hartje Hoorn te zien was. Ook niet in het Nederlands.
Van de achttien raadsleden die deze week afscheid namen van de raad heb ik het sterke vermoeden dat zij wel degelijk het hart hebben gezien en bemind. Ik heb het ze zelden horen zeggen, maar ze hebben het laten zien. Ook de leden van het college hebben mij diverse keren laten weten de stad hoog te hebben zitten. Ook de burgemeester liet dat meerdere malen doorschemeren. Hoorn is volgens hem de mooiste stad, zelfs mooiste gemeente van het land. Is het zinnetje: ‘Hoorn, ik hou van jou’ moeilijk om uit te spreken? Ik hou van Hoorn klinkt wat algemener, omdat je de kreet I rood hartje vul maar wat in zo vaak wordt gebruikt als reclamekreet. Voor het woordje Amsterdam, Hoorn of welke gemeente dan ook kan met gemak het woordje yoghurt of cavia’s worden ingevuld. Ieder die deze kreet ergens opgeplakt ziet, zal er nauwelijks aandacht aan schenken.
Zullen zij, al of niet met samengeknepen ogen, het rode hart van de stad zien liggen midden op het donkere tapijt?
Er zitten sinds deze week achttien nieuwe raadsleden op de opengevallen plaatsten rond het hart van Hoorn. In de partijen die zij vertegenwoordigen hebben ze aangegeven hun beste krachten te willen geven voor stad en inwoners. Vaak gelardeerd met schone voornemens jegens specifieke groepen en zaken. De partijleidingen, die in Hoorn nog niet al te wanhopig op zoek geweest zijn naar nieuwe kandidaten, hebben ons laten weten dat het met die nieuwe leden wel snor zit. Er zijn geloofsbrieven afgegeven en geaccepteerd als betrouwbaar.
Er komt een nieuwe periode van vier jaar waarin zij, al of niet beknot binnen partijdisciplines, zullen trachten er voor te zorgen niet slechts een schone belofte te blijven. Zullen zij, al of niet met samengeknepen ogen, het rode hart van de stad zien liggen midden op het donkere tapijt? Zullen zij vier jaar lang beseffen dat de enige rechtvaardiging van hun positie het hart van Hoorn blijft?
De nieuwkomers hebben in een bijna geruststellend aantal enige raadservaring opgedaan als commissie- of zelfs als raadslid, maar zij zullen zich de eerste tijd diverse vaardigheden en trucs eigen maken om zich in de arena van de politiek staande te houden. Ik hoop dat zij ook in zo kort mogelijke tijd de liefde voor de stad geloofwaardig zullen praktiseren. Bij de één zal dat spoedig en zelfs bij aanvang duidelijk te zien zijn, bij een ander kan het helaas zo zijn dat zelfs na 35 jaar raadslidmaatschap de liefde voor zichzelf een grotere plaats blijft innemen.
Alle raadsleden hebben de eed of belofte afgelegd om zich naar eer en geweten en zonder last te kwijten van de belangrijke taak. Er wordt niet gevraagd naar de liefde voor de stad. Misschien moet je er ook niet naar vragen. Wanneer je geliefde vraagt: ‘Hou je wel van mij?’ dan kan daar een naar vermoeden aan vooraf gegaan zijn, dat de liefde bekoeld is. Het zou mooi zijn wanneer raadsleden spontaan en helemaal uit zichzelf in de openstaande microfoon verklaren dat zij van Hoorn houden en dat deze liefde leidraad zal blijven zolang zij deel uitmaken van de raad. Een eenmalige bekentenis is in mijn ogen voldoende, maar zal gedurende de hele raadsperiode bewezen moeten worden in houding, woorden en daden. Zij, die in grotere mate de liefde voor de eigen partij en voor zichzelf tonen, zullen worden nagewezen en veracht. Ik zal meewerken aan de verheffing van hen die de stad liefhebben, maar ook mijn gram spuien bij het tegendeel.
Nou, met deze belofte kan ik, denk ik, de komende vier jaar ook wel weer vooruit.