28 mei 2025 – Column Peter Ursem: Lesje van toen
In 1968 kreeg de term ‘inspraak’ voor mij voor het eerst een speciale lading. Deelname die er niet was, protest, dat er al wel was, rechten van de mens, waar nu een eindelijk invulling aan gegeven mocht worden, allemaal zaken die nauw verband hielden met inspraak. Studentenoproer om inspraak te verkrijgen all over the world was onderwerp van serieuze gesprekken op de kweekschool in Den Helder, waar ik in die tijd leerling was. Ik meende dat wij toen nog niet studenten werden genoemd, maar geestelijke verwantschap met jongeren die de wereld op een ordentelijke manier ingedeeld wilden zien was er wel degelijk.
Toen in 1969 leerlingen van de bisschoppelijke kweekschool in Beverwijk openlijk in protest kwamen tegen gebrek aan inbreng, leken ook in Den Helder de rapen te garen. De kweekschoolleiding zag de bui hangen en zonder al te veel moeite werd er een studentenraad opgericht, waar prangende studentenzaken konden worden besproken en er was toegezegd de inbreng zeer serieus te nemen. In Den Helder waren we op dat moment als leerling/student over het algemeen nog niet zo ver dat we een serieuze gesprekspartner waren in zaken als organisatie, lessenpakket, studievoorwaarden en rechten van de leerlingen. Wel was er al snel het besef dat we ons verder moesten zinnen dan de tijden van schoolfeesten en wat daar geschonken mocht worden.
Waar we wel mee bezig waren was het besef dat ook studenten zich al moesten voorbereiden op de wereld waarin ze een rol gaan spelen. Een van de eerste nieuwe termen echter, die daar toen opstak, was repressieve tolerantie. Een zekere buigzaamheid van de klassieke leiding ten aanzien van iets minder belangrijke zaken, zodat de revolte niet al te ver zou gaan. Voor mij en een aantal medeleerlingen/studenten betekende lidmaatschap van de studentenraad een voorbereiding op zoeken naar mogelijkheden om in de maatschappij invloed uit te oefenen na onze studietijd. Meedenken en meepraten in lokale of andere politiek, lidmaatschap van besturen en meedoen aan demonstraties.
De meeste van die latere pogingen invloed uit te oefenen betroffen zaken die zich niet in de achtertuin afspeelden. We dachten groter, zelfs de wereld betekende niet de grens. Aan de inspraakmogelijkheden is driftig geknabbeld, maar de aloude gedachte dat een kleine groep mensen de maatschappij inspraakloos mag bestieren is niet helemaal hersteld. Wat wel gebeurde is dat het steeds vanzelfsprekender werd dat je protest mag aantekenen tegen alles waar je in je directe leefomgeving geen zin in hebt. We kennen participatieronden bij alles wat nieuw neergezet gaat worden. Voor een grote hoeveelheid participanten telt dan minder het algemene belang, maar het eigen belang dat, om daar meer gewicht aan te geven, omschreven wordt als uiterst nadelig voor de leefbaarheid en de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid.
Wie naar bruikbare bezwaren zoekt tegen windturbines, kan goed terecht bij Google. Met het opwerpen van deze bezwaren kun je zomaar worden gezien als natuurbeschermer, voorkomer van diep menselijk leed en beschermer van een mooi landschap. Je kunt er ook de titel van klimaatdrammer mee verkrijgen, hoewel je die titel ook kan verdienen door juist vóór windturbines te zijn. Waar ik eigenlijk een punt van wil maken is: zet voordat je een mening over zaken als plaatsing van windturbines of woningen of andere kwesties een aantal voors en tegens tegenover elkaar en vraag je af of je achtertuin zich werkelijk enige kilometers ver uitstrekt. Zeg je ja of nee omdat je sympathisant bent van een ja- of neeclub? Geef je een politicus met vreemde of juist helemaal geen haardracht te allen tijde gelijk?
In 1968 heb ik zelf de eerste stappen gezet om te groeien naar een persoon die meningen uit, maar ik heb tegelijk met de lessen pedagogiek en didactiek, aangevuld met interesse in de ons omringende wereld, omdat de schooldirectie vond dat dit er gewoon bij hoort wanneer je schooljuf of -meester wilt zijn, geleerd om niet alleen kritisch te blijven op de wereld, maar vooral op jezelf.