1 april 2020 – Column Peter Ursem: Burgemeester in crisistijd
Vorige week kwam een facebookberichtje langs als commentaar op de woorden die een burgemeester liet optekenen om de burger in zijn gemeente moed in te spreken. Mooie foto erbij . Het ontlokte een kritische burger van een buurgemeente de opmerking dat hij zich tenminste liet zien en dat mocht als voorbeeld dienen voor zijn eigen burgemeester. Ik begreep zijn opmerking niet, omdat ik iets daarvoor de betreffende burgemeester een videoboodschap heb horen uitspreken.
Ik ging naarstig op zoek naar een antwoord en ik vond de naam van een persoon die jarenlang als leraar verbonden was aan een burgemeestersopleidingsinstituut. Een rijzige heer, gedistingeerd, die mij best te woord wilde staan. Ik vroeg hoe een burgemeester in tijden van crises en met name deze crisis diende te handelen. De leraar keek mij aan met zacht bedroefd gelaat. ‘Weet u, jongeman, dat er ooit een geweldige opleidingsinstelling heeft bestaan die kandidaat burgemeesters alle kneepjes van het vak leerde, opdat zij te allen tijde op de juiste manier konden acteren. Die tijd is echter geweest.’
Uw vraag over hoe burgemeesters in crisistijd moeten handelen is een zeer terechte!
‘Hoe bedoelt u? Is burgemeestersopleiding uit de tijd?’
De leraar keek gekweld. ‘Gestopt omdat ze uit de tijd zou zijn? Ja, daar geloofde men in Den Haag in. Een prachtige traditie en een mooie passende opleiding tot een van de mooist denkbare functies in deze maatschappij is door kortzichtige bezuinigingswoede de nek omgedraaid! Uit de tijd! Het zou wat! Die gedachte alleen al maakt mijn bloed aan het koken jongeman. Uw vraag over hoe burgemeesters in crisistijd moeten handelen is een zeer terechte! Die vraag had jaren geleden gesteld moeten worden. Nu zitten we met de gebakken peren, jongeman. Burgemeesters van nu doen maar wat. Ze worden geadviseerd door mensen die van toeten noch blazen weten! Daar krijg je brokken van! Zegt u nu zelf! Kent u soms burgemeesters die op dit moment zo precies het juiste hebben gedaan dat iedere burger opgelucht thuis zit en elkaar toeknikt en zegt: ‘De burgemeester heeft gesproken. Nu zal alles gauw in orde komen?’
Ik wilde enkele namen noemen van burgemeesters die in mijn ogen hun best deden naast de burger te staan, maar de leraar wachtte mijn antwoord niet af.
‘Neen! Ze zijn er gewoon niet. Niet meer, dien ik te zeggen en (zijn toon werd milder) zij kunnen er eigenlijk zelf ook niets aan doen. Hen is de kans ontnomen zich te scholen in het mooie beroep. Ik geef direct toe, hier en daar zijn er nog burgemeesters in de wereld die hebben laten zien hoe het wel kan. Nam men daar maar notitie van! Wanneer zij eenvoudig hun voorbeeld trachten te volgen, dan kwamen zij al een heel eind. Ik noem een burgemeester van Cotille-sur-Meuse, de burgemeester van het Engelse Neckering en dan heb ik het nog niet eens over de drie burgemeesters van dorpen rond het Bulgaarse Sliven. Weet u wat zij nog hebben en wat de tegenwoordige burgemeesters niet meer?’
De leraar wachtte op mijn antwoord. ‘Medeleven met de burgers van hun stad?’
Dat volk, jongeman, heeft de waarde van een echte burgemeester verkwanseld!’
‘Decorum, jongeman! Decorum!’ Zijn ogen vlamden. ‘Ik mag in alle bescheidenheid zeggen dat ik de laatste leraar decorum was aan het instituut. En een goede! Ik heb een flink stel burgemeesters afgeleverd, jongeman, die elke toets van vergelijking met glans konden doorstaan. Ze zijn echter allemaal met pensioen en hun opvolging gebeurde met mensen die zomaar wat deden. Wij zorgden ervoor dat zij een over manier van presenteren beschikten, waardoor iedereen direct kon zien: dit moet een burgemeester zijn. Een verfijnd en hoogstaand taalgebruik, jongeman, waarmee zij hun benoeming door het koningshuis niet beschaamden. Zij wisten precies welke gelaatsuitdrukking en woorden passend waren voor welke gelegenheid dan ook. Gezag, jongeman, heeft u enig idee hoe gezag op natuurlijke wijze kan worden uitgestraald? Neen, dat kunt u niet weten! En niemand zal het meer weten, want de stekker moest er zo nodig uitgetrokken worden. Heeft u de ministers van tegenwoordig wel eens kritisch aanschouwd? Dat volk, jongeman, heeft de waarde van een echte burgemeester verkwanseld!’
‘Maar ze doen toch ook goed werk?’ bracht ik nog in, maar de gedistingeerde grijsaard ging verder met zijn betoog. Hij had slechts even adem gehaald.
‘Weet u dat er burgemeesters in een werkkloffie zijn gesignaleerd in een bouwmarkt? In een gemeente in Friesland, ik zeg maar niet welke, heb ik een burgemeester aan een dis zien eten en jongeheer, dat was niet om aan te zien! Met de volle knuist om de steel van de vork zat hij zijn bord leeg te scheppen! In de afgelopen zomer nog heeft een burgemeester in Zuid-Holland – neem van mij aan dat het waar is, ik heb het van uit uiterst betrouwbare bron – heeft een burgemeester het bestaan om in korte broek in zijn tuin, en in het volle zicht van ieder die daar langs ging, de ligusterhaag te knippen. Een van de mensen die daar langsliepen heeft men naar hem horen roepen: dat doe je goed, Jan! Dat jongeman, dat zou een burgemeester met decorum nooit zijn overkomen.’
‘Maar hoe moet een burgemeester in deze crisistijd zich laten zien door de burgerij? Handenwringend? Zichtbaar ontroostbaar? Een rots in de branding? Als meelevende buurman?’
De leraar keek mij onthutst aan. ‘Dat zou voor een echte burgemeester nooit de vraag zijn. Ik groet u!’
Ik keek hem na. Schokschouderend en heftig gesticulerend stapte hij verder. ‘Decorum!’ riep hij nog een maal. Ik keerde terug en hoopte dat elke burgemeester, ook zonder decorum, zich zal presenteren zoals dat bij hem of haarzelf het beste past.