Artikel I
De volgende artikelen worden aangepast:
Artikel 1 Begripsbepaling
Tekst loopt door onder deze advertentie
Advertentie
Toegevoegd, met gelijktijdige verlettering van de daaropvolgende begrippen:
2c. eigen kracht: het vermogen van een jeugdige en/of ouders om binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, zelf, en/of met
- •
zijn/haar sociale netwerk,
- •
gebruikelijke of bovengebruikelijke hulp,
- •
een algemeen gebruikelijke – of een voorliggende voorziening,
- •
een andere voorliggende wet
tot een niveau van zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie te komen;
Artikel 8. Criteria voor een individuele voorziening
wordt gewijzigd in
Hoofdstuk 5 Aanvraag voor een individuele voorziening
(artikel 8, 9, 10 en 11), met gelijktijdige vernummering van de daaropvolgende artikelen en hoofdstukken.
Huidige tekst artikel 8:
Artikel 8. Criteria voor een individuele voorziening
- 1.
Het college neemt het perspectiefplan en als aanwezig het familiegroepsplan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een individuele voorziening.
- 2.
Een jeugdige en zijn ouders komen in aanmerking voor een individuele voorziening als:
- a.
de jeugdige op eigen kracht, waaronder gebruikelijke hulp, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen afdoende oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;
- b.
er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene voorziening of
- c.
er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorzieningen.
- 3.
Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 5 en 6 van deze verordening is afgegeven.
- 4.
Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopste adequate voorziening.
- 5.
Onverminderd artikel 8.1.1, van de wet verstrekt het college geen individuele voorziening voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige en zijn ouders voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was
Wordt gewijzigd in:
Hoofdstuk 5. Aanvraag voor een individuele voorziening
Artikel 8. Het gesprek, de aanvraag en het perspectiefplan
- 1.
De lokale toegang stelt middels het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep, in één of meer gesprek(ken) samen met de jeugdige en/of zijn ouders ten behoeve van de aanvraag vast:
- a.
wat de hulpvraag is en met welke beperkingen en kwaliteiten van de jeugdige en het gezin, op de verschillende leefgebieden, rekening gehouden moet worden om de hulpvraag te beantwoorden;
- b.
wat de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk zelf kunnen doen om de hulpvraag te beantwoorden;
- c.
of en welke ondersteuning nodig is vanuit de algemene voorzieningen;
- d.
of en welke extra ondersteuning nodig is in de vorm van een individuele voorziening;
- •
voor zover het onderzoek naar de nodige in te zetten individuele voorziening specifieke deskundigheid vereist, kan de lokale toegang externe deskundigen om advies vragen.
- e.
op welke wijze de ondersteuning bedoeld onder b, c en d wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
- f.
wat de doelen (beoogde resultaten) zijn van de ondersteuning.
- 2.
Wanneer de jeugdige en/of zijn ouders reeds een familiegroepsplan hebben opgesteld, vormt dit het uitgangspunt voor het gesprek zoals beschreven in het eerste lid.
- 3.
De lokale toegang en de jeugdige en/of zijn ouders leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in een perspectiefplan dat door de jeugdige en/of zijn ouders wordt ondertekend.
- 4.
In het perspectiefplan worden afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het perspectiefplan met de jeugdige en/of zijn ouders, de lokale toegang en de jeugdhulpaanbieder worden besproken.
- 5.
Het ondertekende perspectiefplan, dan wel de inhoud van een gespreksverslag, wordt door de lokale toegang opgeslagen in het registratiesysteem.
- 6.
Het ondertekende perspectiefplan wordt, voor zover van toepassing voor een effectieve uitvoering van de individuele voorziening, door de jeugdige en/of zijn ouders, of in voorkomende gevallen door de lokale toegang, gedeeld met de betrokken jeugdhulpaanbieder met inachtneming van de geldende privacyregelgeving.
- 7.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het gesprek zoals bedoeld in dit artikel wordt gevoerd.
- 8.
Indien blijkt dat het gaat om een spoedeisende situatie treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening.
Artikel 9 Aanspraak op een individuele voorziening
- 1.
Jeugdigen en/of ouders komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- a.
gebruikelijke hulp van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders
- b.
bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de bovengebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan
- c.
de ondersteuning vanuit het sociale netwerk
- d.
het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten
- 2.
Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopste en meest passende voorziening.
- 3.
Het college verleent geen individuele voorziening als het hulpverleningstraject waarvoor de jeugdige en/of de ouders die voorziening vragen op het moment van aanvraag al is afgerond.
- 4.
Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouder voorafgaand aan de aanvraag al heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:
- a.
op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet en;
- b.
voor zover het college achteraf nog kan beoordelen of sprake was van een noodzakelijke en passende voorziening
- 5.
De voorziening als bedoeld in het vierde lid kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal drie maanden vóór de aanvraag.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste lid.
Artikel 10 Gebruikelijke hulp
- 1.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van 1 van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.
- 2.
Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:
- •
de leeftijd van de jeugdige
- •
de mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft
- •
de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige
- •
de mate van planbaarheid van de hulp
- •
de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige|
- 3.
Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
- 4.
Het college kan nadere regels opstellen ter verdere uitwerking van de factoren zoals in het tweede lid.
Artikel 11
Bovengebruikelijke
hulp
- 1.
Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van ouders verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 1 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:
- –
Kortdurend: er is uitzicht op herstel van de problematiek en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar.
- –
Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.
-
Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
- 2.
Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:
- •
de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige
- •
de mate van planbaarheid van de hulp
- •
het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders
- •
de manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige
- •
vaardigheden van de ouders om zelf hulp te bieden
- •
of er sprake is van problematiek bij de ouders
- •
welke verplichtingen de ouders hebben
- •
het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen
- •
- •
de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden
- •
de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige en/of zijn ouders te ondersteunen
- •
overige individuele omstandigheden die door jeugdige en/of ouders worden ingebracht
- 3.
Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
Artikel 12 (dreigende) Overbelasting
Bij (dreigende) overbelasting geldt het volgende:
- •
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige.
- •
Als de overbelasting ziet op spanningen door het werk of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen.
- •
Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.
- •
Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht.
- •
Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten.
- •
Een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.