SJAAK GROSTHUIZEN 27 juli 2013 – Als honden konden bidden, zou het kluiven regenen
Deze week maakte ons regionale dagblad duidelijk dat twee categorieën mensen onterecht ruimte kregen om de goegemeente hun kwalijke gedrag op te dringen: ambtenaren verkeersbeleid en hondenbezitters.
In Hoorn zit in ieder geval één verkeersbeleidsambtenaar die kennelijk graag wil voldoen aan de cynische kijk die wij op ambtenaren hebben. Ik zal de naam van de ambtenaar niet noemen, ook al zou ik die kennen. Zo hoort dat namelijk. Ik mag wel de wethouder noemen die denkt dat hij de baas van zo’n ambtenaar is. In dit geval moeten wij CDA-wethouder van stoplichtenzaken Michiel Pijl op zijn vestje spugen. Waarom? Op dringend verzoek van verontruste verkeersdeelnemertjesouders werden de verkeerslichten bij de Veliusbrug anders afgesteld, opdat schoolgaande fietsertjes en menig andere verkeerslichtgebruiker een veiliger afslag of oversteek konden maken. Naar, wat ik mag geloven, met enige tegenzin van B.&W. Deze week werd het besluit teruggedraaid. De vorige situatie zou veiliger zijn volgens onderzoek van de verkeersambtenaar. Voor de buitenwereld blijft volledig duister wie het onderzoek hoe heeft gedaan en wat daaruit onmiskenbaar duidelijk is geworden. Het vermoeden blijft dat de verkeersambtenaar zelf tot een conclusie kwam op het moment dat hij even de ogen open deed. Michiel volgde blind de aanbeveling van de ambtenaar en ook de raad leek kritiekloos de ambtenarenbrief hierover te aanvaarden.
een ambtenaar, met blocnote op schoot, met de tong tussen de tanden
Natuurlijk zal het verweer van CDA-wethouder van verkeersstroomvolgende ambtenaren, Michiel Pijl, zijn, dat het besluit om de zaak terug te draaien eenduidig onderbouwd werd door nauwkeurig empirisch onderzoek, maar zo is dat (nog) niet gecommuniceerd naar de zorgelijk kijkende schoolgaandekindertjesouders. Niemand heeft bijvoorbeeld bij het kruispunt op een krukje een ambtenaar, met blocnote op schoot, met de tong tussen de tanden, nauwgezet verkeersbewegingen van diverse aard zien turven. Ongetwijfeld zullen we indien dat wel het geval was, de onderzoeksresultaten per omgaande tegemoet kunnen zien.
‘mijn troelebeestje heeft ook recht op vrije uitloop’
De andere vreselijke categorie burgers zijn de hondenbezitters. Ik moet het nog meemaken dat hondenbezitters een kritische houding hebben ten aanzien van het gedrag van hun huisdier. Het kost hen absoluut geen enkele moeite om wangedrag van hun afstammelingen van wolven en jakhalzen goed te praten. In hun ogen hebben hun beesten dezelfde rechten als iedere andere burger. ‘Mijn hond doet zoiets niet’ en ‘Zo doet hij anders nooit’ zijn dan de meest gehoorde verklaringen. ‘Dat is nou eenmaal de aard van mijn schatteboutje’ en ‘mijn troelebeestje heeft ook recht op vrije uitloop’ hoor je ook regelmatig en er zijn nog talloze opmerkingen waar slechts honden brood van lusten. Dat hondeneigenaren meestal niet snappen dat hun lievelingen nu eenmaal op vele manieren overlast veroorzaken doet mij vrezen dat niet de hond op het baasje gaat lijken, maar juist andersom met naar ik moet vrezen ook het I.Q. van de hond.
MAK-Blokweer, de fraaie Blokkerse kinderboerderij, had terecht moeite met deze losgeslagen hondenmentaliteit. De dieren aldaar ondervonden overlast van de overschatte vierpoters. Nu is er een compromis gesloten met hondeneigenaren die met enige moeite tevreden waren met een kleiner stukje natuurgebied waar hun schijtbeesten zich vrij mogen uitleven.
Een compromis! Dat doet me denken aan andere maatschappelijke noodgebieden waar redelijk overleg kansloos is. Ik denk aan het rookverbod. De tabaksdealers kwamen met de redelijk klinkende kreet: ‘Roken, daar komen we samen wel uit’ of ‘weigertrouwambtenaren, daar kunnen we toch in goed overleg uit komen?’
Van rokers en fanatieke religieaanhangers kun je net zo min begrip verwachten voor de hinder die zij veroorzaken. Een combinatie van die categorieën lijkt mij een nachtmerrie.
’Mon Dieu ayez pitié de ce pauvre peuple.’
Van onze vroede vaderen verwacht ik dat we zo goed mogelijk gevrijwaard blijven van compromissen met genoemd volk. Soms vrees ik dat Hoorn te kampen heeft met stadsbestuurders die zelf in een of meer genoemde categorieën onder te brengen zijn. Ik ben dan geneigd een illustere expat uit de geschiedenis te citeren:’Mon Dieu ayez pitié de ce pauvre peuple.’
Mijn meest wanhopige gedachte is echter, dat een van de wethouders mijn klacht serieus wil nemen en er een ambtenaar mee aan het werk zet.